Het is een goed gevulde zaal die in Heist-op-den-Berg de vertoning van de documentaire ‘Plannen voor Plaats’ bijwoont. Heistenaars, maar ook geïnteresseerde en geëngageerde inwoners uit de buurgemeenten kunnen hun vragen en bedenkingen nadien kwijt in een gesprek met Tine Hens. De MO*-journaliste schrijft vooral over klimaat en sociaalecologische transitie en reisde Europa rond om verschillende initiatieven te leren kennen. Ze keek mee naar de documentaire, die aanleiding gaf voor een geanimeerd gesprek.
Wie moet het doen?
“Betonstop is een ongelukkig woord”, zegt Tine Hens. Ze begint daarmee haar antwoord op een vraag van een man die werkt bij een stadsbestuur in de buurt. Hij vraagt zich af bij wie het initiatief moet liggen om deze ‘plannen voor plaats’ te smeden. Bij de lokale besturen? Bij de nationale overheden? Bottom-up zoals we nu vaak zien bij participatieve trajecten in het kader van het burgemeestersconvenant? “Willen we dit hele verhaal ernstig nemen, dan moet een deel van de bevoegdheden uit lokale handen worden genomen”, meent Hens. “Volgens een lokaal bestuur heeft iedere gemeente recht op een eigen industrieterrein en iedere burger recht op zijn eigen stukje bouwgrond.” Tine Hens denkt aan een overkoepelend plan op Vlaams niveau. “Lokale besturen kunnen dat dan zelf invullen. Maar een ding is zeker: we moeten snel zijn, want recent is er heel veel verkaveld. We zitten nu in een schemerzone en de mensen proberen nog zo snel mogelijk hun stukje grond te verkavelen. De compensatieregeling voor woonuitbreidingsgebieden is nog niet uitgewerkt.”
Tine Hens heeft zelf een tijdje in Duitsland gewoond en kijkt graag naar dat land als ze voorbeelden aanhaalt van ruimtegebruik. “Freiburg heeft een wooninbreidingsproject in de stad helemaal laten intekenen door de toekomstige bewoners. Zij beslisten dus zelf hoe de gemeenschappelijke ruimte eruit moet zien, hoe de eigen ruimte, …” Een succesverhaal.
Het juiste niveau
Vanuit een andere buurgemeente komt de opmerking dat er bij elk nieuw RUP (Ruimtelijk Uitvoeringsplan) tegengestelde belangen naar voren komen: aan het buitengebied knabbelen, waar wil je verdichten, willen we het laatste stukje vrije ruimte vrijwaren, … Het lukt gewoon niet om hiervoor met antwoorden te komen op lokaal beleidsniveau. “Ik kom zelf uit Herent en herken dit verhaal”, zegt Hens. “Er is voluit gekozen voor verdichting, maar er werd geen rekening gehouden met mobiliteitsdruk, openbare ruimte, … Wil je kiezen voor verdichting, moet je ook investeren in bijvoorbeeld deelautosystemen. Dat volledige plaatje vergt veel van de plaatselijke besturen.”
Misschien te veel? In sommige gemeenten bestaat de stedenbouwkundige afdeling uit een persoon. Die weet vaak minder dan het up-to-date team van de projectontwikkelaar. Kan je dan met een gerust geweten de verantwoordelijkheid voor grote bouwprojecten op lokaal niveau laten liggen? “Steden staan vaak al veel verder in het opleggen van strikte eisen dan gemeenten. Ook dorpen moeten nu hun eisen durven doordrukken. Als één projectontwikkelaar daar niet gelukkig mee is, komt er wel een andere die in de visie van het bestuur mee kan stappen. Aan wat er staat en wat al vergund is, kan je niks veranderen. Maar je kan er wel voor zorgen, dat enkel projecten vergund worden van goede kwaliteit.”
Kom uit je kot!
Uit het publiek komt de opmerking dat de documentaire het vooral heeft over nieuwbouwprojecten. Maar wat met bestaande gebieden? Kijk naar de stationsomgeving in Heist-op-den-Berg. Dat station is een goudader voor de stad. Het zou op een heel andere manier kunnen worden uitgewerkt, maar het staat nu vol auto’s. Wim Van den Bruel is schepen in Heist-op-den-Berg, bevoegd voor onder ander ruimtelijke ordening, plattelandsbeleid en wonen. Hij beaamt dit. “Maar het grote probleem hier zijn de gesplitste bevoegdheden”, weet hij. “Om aan dit project te kunnen beginnen, moeten we samen zitten met de Afdeling Wegen en Verkeer, De Lijn, de NMBS, de grondeigenaars, … En om de probleemsituatie echt ten gronde te kunnen aanpakken, moeten alle partijen op een lijn zitten. We zijn hier nog ver van huis, want het bestuur slaagt er momenteel zelfs niet in om alle partijen samen aan tafel te krijgen.”
Ik wil met mijn jonge gezin best wel op een appartement gaan wonen, maar ik wil de buren niet storen. Met enthousiaste kinderen kan dat wel ‘ns moeilijk zijn. Hoe ga ik daarmee om? Het is een heel herkenbare vraag voor veel aanwezigen. En het antwoord hierop kan zich wel eens spontaan gaan aanbieden, weet Hens. “Het is onvermijdelijk: we gaan veel oude gebouwen moeten afbreken. We moeten vernieuwen, oude panden vervangen door goed geïsoleerde wooneenheden. Die zullen er zeker mee voor zorgen dat ook het geluid niet doordringt tot in de flats van de buren.” En misschien vinden die het ook gewoon niet zo erg om luidruchtige buren te hebben? Hens doet een oproep om de anonimiteit te doorbreken. “Wij zijn kampioenen in het vermijden. Vermijden van elkaar, vermijden van moeilijke situaties. We gaan graag groot wonen, met onze eigen vrije ruimte om de woning. En we verplaatsen ons in onze eigen auto. Terwijl het net goed is om uit ons kot te komen. Ook dat maakt deel uit van deze mentaliteitswijziging.”
Waar is de tijd?
Een vraagsteller haalt een punt aan waar bijna iedereen al wel eens mee worstelt: waar is de tijd? ‘Ik kan mij misschien op een andere manier naar het station verplaatsen, maar dat kost meer tijd. Tijd die ik ’s avonds nodig heb om bijvoorbeeld de kinderen weg te brengen naar hun sportactiviteiten.’ Tine Hens is hierin duidelijk: “Er is iets grondig mis met het concept dat wij allemaal op hetzelfde moment naar het werk moeten. Je moet dat kunnen aanpassen. Heel ons werkpatroon, en het idee van wat arbeid is, gaat mee veranderen wanneer de indeling van de ruimte verandert. Wij zijn een echt pendelland. Nergens anders in de wereld verliezen mensen zoveel tijd van en naar het werk. En daar botsen we nu op. Uit een studie van VITO blijkt dat de maatschappelijke kost van hoe wij wonen en werken gigantisch is.” Daar is dus nog ruimte voor verbetering.
De hamvraag is: wat is nu het beste, de wortel of de stok? Volgens Hens hebben we ze allebei nodig. “Nu met de betonstop – weer dat akelige woord – wordt er paniekvoetbal gespeeld. Ruilkavels, compensatieregelingen, … De mogelijkheden bestaan, maar er gebeurt verder niks mee. Er is nog veel werk aan de winkel.”
Begin er zelf aan
Werk dat onder andere gebeurt door kleine plaatselijke initiatieven. Enkele vertegenwoordigers uit Hallaar vertellen over hun idee met een oud schoolgebouw. De schepen haalt aan hoe er al in twee dorpen is gewerkt met het project ‘Veerkrachtige dorpen’, dat samen met de bewoners nadenkt over hoe zij hun dorp zien en wat er moet verbeteren. Zoiets kan niet in elk dorp tegelijkertijd, haalt hij aan. Hens spoort ons aan om niet te wachten. “Burgerparticipatie is prachtig. Je mag nooit een goed plan teloor laten gaan. Krijg je niet meteen gehoor bij je bestuur? Begin er dan gewoon zelf aan.”
Tot slot citeert Tine Hens het betonrapport van Natuurpunt. Hoe staat het met de verharding in Vlaanderen? “Uit het rapport blijkt dat we aan het verdunnen zijn in plaats van aan het verdichten. In Vlaanderen wonen er op 1 hectare gemiddeld 25 inwoners. In 2005 waren dat er nog 36. Heist-op-den-Berg is, zo blijkt uit het rapport, gemiddeld meer verhard dan het Vlaams gemiddelde. Met 20 inwoners per hectare wonen de mensen er vrij ver uit elkaar. In de gemeente is er momenteel 530 hectare beschikbare grond. Open ruimte, die we moeten koesteren!”