Na de vertoning van de film ‘Plannen voor Plaats’ in het gemeentehuis van Westerlo, in samenwerking met de verschillende lokale KVLV’s, benadrukte Karel Lhermitte (adviseur Plattelandsontwikkeling bij Landelijke Gilden) het belang van het besef bij de burger dat het dringend anders moet.
Op het vlak van ruimtelijke ordening ziet Karel Lhermitte opvallend veel experten. “We hoeven ‘Plannen voor Plaats’ niet over te laten aan andere experten, want de simpele burgers zijn de belangrijkste actoren in het bezetten van Vlaanderen, om er te wonen, te werken en er zich te verplaatsen. Jullie zijn de experten, dààrover gaat deze film.”
Het werkstuk van Nic Balthazar verdient volgens Lhermitte dezelfde impact op onze visie over ruimtelijke ordening als wat An Inconvenient Truth van Al Gore deed voor het klimaatbewustzijn. Ook daarin kunnen de burgers de katalysator zijn om de overheden tot andere inzichten te bewegen.
“32% van Vlaanderen is intussen bebouwd, gefragmenteerd over het hele gebied. Iedere dag verdwijnt 6 hectare open ruimte in Vlaanderen door bijkomende bebouwing. Dat is wel wat minder dan de 12% van vroeger, maar we zouden helemaal moeten stoppen. Met dat doel is het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen opgemaakt, dat vooropstelt dat het tegen 2040 0 moet zijn. Niet meer uitbreiden, wil niet zeggen niet meer bouwen.”
De redenen zijn legio: de bevolking en de samenstelling van de huishoudens veranderen, het winkelgebeuren verschuift naar digitale vormen, burgerbewegingen bepalen mee het overheidsbeleid, de klimaatverandering zet zich steeds sterker door. Al die elementen hebben effect op het gebruik van ruimte.
Druk op de ruimte neemt toe
“De druk op de ruimte neemt toe. Per dag stoppen er twee landbouwers met hun activiteiten. Maar liefst 32% van de landbouwruimte in regio’s zoals de Zuiderkempen en Noorderkempen ligt er ongebruikt bij. Een ander voorbeeld is dat de gemiddelde bewoonbare oppervlakte van residentiële nieuwbouw sinds 2000 gedaald is van 120 naar 95 vierkante meter. We bouwen dus kleiner en dichter op elkaar. Dat vertaalt zich ook naar de prijzen. Een appartement van 120 vierkante meter is nu onbetaalbaar geworden.”
“Het aantal Vlamingen groeit, maar ze gaan bij voorkeur in de stad wonen. De kleinere dorpskernen houden minder volk over. Dat is puur een machtsfenomeen, er is nooit iemand geweest die zei dat je dat moét doen. Vlaams Bouwmeester Leo Van Broeck ziet dat graag gebeuren: hij wil dat mensen precies gaan wonen waar veel openbaar vervoer en dienstverlening aanwezig is en waar je de verplaatsingen zoveel mogelijk met de fiets kan doen. Zo is er ook een duidelijke evolutie dat de Vlaming steeds meer (70%) een bestaande woning koopt, terwijl het bouwen van een nieuwe woning met een eigen aannemer enorm slinkt. Dat zijn positieve evoluties.”
Tragedie van de kleine beslissingen
Toch woont maar 14% van de Vlamingen in een stad, een derde in de kleinere dorpskernen. De rest zit tussenin. Het blijft het typische euvel dat de gemiddelde Vlaming droomt van een vrijstaande woning met een grote tuin. “47% van ons huidige patrimonium zijn vrijstaande huizen. Bouwmeester Van Broeck noemt het crimineel om nu nog vrijstaande huizen bij te bouwen. Maar als je de Vlamingen vraagt hoe ze graag zouden wonen, blijft 48% dromen van een eigen huisje met tuintje op veel grond. Als je de mensen laat kiezen, krijg je vrije marktwerking. Men kiest wat men dénkt dat het beste is, zonder stil te staan bij de effecten van zijn keuze. Het gevolg is wat men de tragedie van de kleine beslissingen noemt. Daardoor zien we in onze dorpen de leefbaarheid achteruitgaan omdat voorzieningen verdwijnen als sneeuw voor de zon.”
Maar als je doorvraagt wat de mensen écht willen, willen ze vooral een plek waar ze een leven willen uitbouwen. Dat moet een plek zijn waar wat te beleven valt, een levendige buurt. “Een school in de buurt, een druk gebruikte verenigingenzaal, cafés en activiteiten in straat. Maar de voorwaarde is dat de burger zelf mee wil door af en toe een pintje te gaan drinken in dat café. Nogmaals, de burger is de belangrijkste actor in het ruimtegebruik.”
En waar zouden die levendige buurten dan moeten komen? Uit studies blijkt dat in de plaatsbepaling veel meer rekening moet worden gehouden met het mobiliteitsgegeven. Zo ontwikkelde Vito in Mol een kaart die de ontwikkelingskansen op basis van knooppuntwaarde (aanwezigheid van openbaar vervoer) en nabijheid van voorzieningen visueel voorstelt. Daaruit is duidelijk af te leiden dat in de Kempen vooral de steden als Herentals, Geel, Mol en Turnhout erg hoog scoren, omwille van hun centrumfunctie met veel voorzieningen en de vlotte bereikbaarheid met trein en bus. Westerlo scoort in die zin merkelijk poverder, al zit het met de voorzieningen nog redelijk snor.
Density, diversity & design
“Frappant is dat volgens deze kaart met knooppuntwaardes de helft van alle nog beschikbare bouwgronden in Vlaanderen slecht gelegen is. Dat is een zware dobber voor de eigenaars om te horen dat hun bouwgrond misschien niet zo’n goeie plek is om te bouwen omdat er geen bus langs rijdt. Misschien moeten we daar andere oefeningen doen. Zo wordt gewerkt aan een systeem om bouwgronden te ruilen voor plaatsen waar bouwen wel geschikt is.”
Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen doet zelf heel wat suggesties om beter om te springen met de ruimte: meer op dezelfde plek bouwen, hergebruik van (leegstaande) gebouwen, functies mengen en tijdelijke ruimtegebruik – zoals Franse voetbalvelden die in de zomervakantie in een camping veranderen. “Ideaal is een combinatie van verschillende formules, maar het is dus veel meer dan alleen maar verdichting”, zegt Lhermitte.
Om een levendige buurt te bekomen, wordt vaak gesproken van de drie D’s: density, diversity & design. “Een kwalitatief ontwerp is erg belangrijk, maar ook densiteit en diversiteit spelen op velerlei manieren. Je moet voldoende densiteit hebben om het openbaar vervoer rendabel te maken. Nu rijden veel van onze bussen quasi leeg rond omdat we precies zover uit elkaar zijn gaan wonen, waardoor we ook voor alles de auto nodig hebben”
Een verhaal van ‘samen’
Als schoolvoorbeeld haalt Lhermitte een nieuwe wijk aan die in Boechout op een oud fabrieksterrein naast de spoorweg is opgetrokken. Die bevat 300 wooneenheden op 5 hectare, zijnde appartementen en studio’s, serviceflats en grondgebonden woningen in rijformule. Maar ook een politiekantoor, kleine tuintjes en terrassen, en een grote publieke open ruimte. “De wijk bevat straten waar geen auto’s mogen komen, terwijl juist de fiets- en voetpaden genomen zijn als basis om de wooneenheden planologisch te schikken. De densiteit is met 60 woningen per hectare het dubbele van een normale stadswijk, het drievoudige van een dorp.”
Het Boechoutse woonproject is volgens Karel Lhermitte een kleine voorafspiegeling van wat het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen voor ogen heeft: veel dubbel ruimtegebruik met verschillende functies, veel groen en openbaar vervoer. “Maar er is nog heel wat nodig om daar te geraken. De burger is de actor. Maar de burger denkt nog altijd iets te veel in het vrijemarktdenken met zijn keuzes, nog iets te veel individueel. Terwijl dit net een verhaal van ‘samen’ is.”
Voor de toehoorders rest een belangrijke vraag: hoe kan je dan voorkomen dat de voorzieningen in die kleine dorpen vertrekken? “De banken gaan weg, de superettes en buurtwinkeltjes sluiten… Wat kan daaraan gebeuren?” Lhermitte: “Je kan daar zelf wel wat aan doen. Ga niet alleen zelf naar die bank of die winkel, maar zorg ervoor dat iedereen die je kent dat ook doet, dan hoeven die niet te sluiten.”
Een andere bekommernis in de zaal is dat schijnbaar alle nieuwbouwprojecten in dorpskernen bestaan uit kleine of grote appartementencomplexen. “Naast die projectontwikkelaars moet een degelijke overheid en eventueel een bouwmeester staan die het overzicht bewaren en ingrijpen wanneer monotonie dreigt. Daar speelt weer de D van diversiteit mee, zorg voor voldoende afwisseling.”